[NB: de kopjes
van de artikelen zijn aangebracht voor het overzicht; zij maken geen deel uit
van de wetstekst]
Tweede Boek: “Misdrijven”
Artikel
111 (Belediging van de Koning)
Opzettelijke belediging van de Koning wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel
112 (Belediging Koninklijk Huis)
Opzettelijke belediging van de echtgenoot van de Koning, van de
vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, of van de Regent,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van
de vierde categorie.
Artikel
113 (openbaarmaking beledigend
geschrift betreffende Koning, Koninklijk Huis)
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin een belediging voorkomt voor
de Koning, de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de
Koning, diens echtgenoot of de Regent, verspreidt, openlijk tentoonstelt of
aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden in
voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden
dat in het geschrift of de afbeelding zodanige belediging voorkomt, gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of
een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk
ten gehore brengt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in
zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee
jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening
van dat beroep worden ontzet.
Uit titel III: “Misdrijven tegen hoofden van bevriende staten en andere internationaal beschermde personen”
Artikel
118 (Belediging regeringshoofd, -lid)
1. Opzettelijke belediging van het hoofd of een lid van de regering van
een bevriende staat, in de uitoefening van zijn ambt in Nederland verblijvende,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van
de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft opzettelijke belediging van een
officieel bij de Nederlandse regering toegelaten vertegenwoordiger van een
bevriende staat in diens hoedanigheid.
3. Bij veroordeling wegens een der in dit artikel omschreven misdrijven
kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°-2°, vermelde rechten
worden uitgesproken.
Artikel
119 (openbaarmaking beledigend geschrift regeringshoofd, -lid)
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin een belediging voorkomt voor
het hoofd of een lid van de regering van een bevriende staat, in de uitoefening
van zijn ambt in Nederland verblijvende, verspreidt, openlijk tentoonstelt of
aanslaat, dan wel de inhoud van zulk een geschrift openlijk ten gehore brengt,
wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het
geschrift of de afbeelding zodanige belediging voorkomt, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een geschrift of afbeelding
waarin een belediging voorkomt voor een officieel bij de Nederlandse regering
toegelaten vertegenwoordiger van een bevriende staat in diens hoedanigheid,
verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat, of om verspreid, openlijk
tentoongesteld of aangeslagen te worden in voorraad heeft, dan wel de inhoud
van zulk een geschrift openlijk ten gehore brengt, indien hij weet of ernstige
reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige
belediging voorkomt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel,
in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee
jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening
van dat beroep worden ontzet.
Artikel
131 (opruiing)
Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot
enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag
opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of
geldboete van de vierde categorie.
Artikel
132 (openbaarmaking opruiend geschrift)
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit of
tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, verspreidt,
openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of
aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige
reden heeft te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige
opruiing voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of
geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of
een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk
ten gehore brengt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in
zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf
jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening
van dat beroep worden ontzet.
Artikel
137c (belediging van een groep)
1. Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun
godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
derde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep
of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt gevangenisstraf
van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie opgelegd.
Artikel
137d (aanzetten tot discriminatie, haat, geweld)
1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen
persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging,
hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie opgelegd.
Artikel
137e (openbaarmaking uitlating van
discriminatie, haat, geweld)
1. Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving:
1°. een uitlating openbaar maakt
die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen
wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid beledigend is, of aanzet tot haat tegen of discriminatie
van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun
ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid;
2°. een voorwerp waarin, naar hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden, zulk een uitlating is vervat, aan
iemand, anders dan op diens verzoek, doet toekomen, dan wel verspreidt of ter
openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft;
wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep
of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt gevangenisstraf
van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie opgelegd.
3. Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in dit
artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het feit, nog geen
vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige
wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de
uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel
144 (storing vergadering)
Hij die door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis een
geoorloofde openbare vergadering opzettelijk stoort, of door het verwekken van
wanorde een geoorloofde betoging opzettelijk stoort, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede
categorie.
Artikel
145 (verhindering godsdienstoefening)
Hij die door geweld of bedreiging met geweld hetzij een geoorloofde
openbare samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging,
hetzij een geoorloofde godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheid of
lijkplechtigheid verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel
146 (verstoring godsdienstoefening)
Hij die door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis hetzij
een geoorloofde openbare samenkomst tot het belijden van godsdienst of
levensovertuiging, hetzij een geoorloofde godsdienstige of levensbeschouwelijke
plechtigheid of lijkplechtigheid opzettelijk stoort, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede
categorie.
Artikel
147 (godslastering)
Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de
tweede categorie wordt gestraft:
1°. hij die zich in het openbaar,
mondeling of bij geschrift of afbeelding, door smalende godslasteringen op voor
godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat;
2°. hij die een bedienaar van de
godsdienst in de geoorloofde waarneming van zijn bediening bespot;
3°. hij die voorwerpen aan een
eredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van die dienst geoorloofd is,
beschimpt.
Artikel
147a (openbaarmaking godslasterlijk geschrift)
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin uitlatingen voorkomen die,
als smalende godslasteringen, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn,
verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk
tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij
weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de
afbeelding zodanige uitlatingen voorkomen, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of
een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk
ten gehore brengt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in
zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee
jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening
van dat beroep worden ontzet.
(in dit verband staat in het derde boek: “Overtredingen” nog de bepaling 429bis:
Artikel
429bis (godslastering door vanaf de openbare weg zichtbare teksten, afbeeldingen)
Hij die op een van de openbare weg zichtbare plaats woorden of
afbeeldingen stelt of gesteld houdt, die, als smalende godslasteringen, voor
godsdienstige gevoelens krenkend zijn, wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
Artikel
186 (samenscholing)
Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet
onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven
bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
Artikel
187 (aantasten openbare bekendmaking)
Hij die een bekendmaking, vanwege het bevoegd gezag in het openbaar
gedaan, wederrechtelijk afscheurt, onleesbaar maakt of beschadigt, met het
oogmerk om de kennisneming daarvan te beletten of te bemoeilijken, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van de
tweede categorie.
Artikel
240 (verspreiding pornografie)
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij die weet of ernstige reden heeft om te
vermoeden dat een afbeelding of voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid is en
die afbeelding of dat voorwerp:
1°. op of aan een plaats, voor
het openbaar verkeer bestemd, openlijk tentoonstelt of aanbiedt;
2°. aan iemand, anders dan op
diens verzoek, toezendt.
Artikel
240b (kinderpornografie)
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft degene die een afbeelding - of een gegevensdrager,
bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die
kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of
schijnbaar is betrokken, verspreidt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt,
invoert, doorvoert, uitvoert of in bezit heeft.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft degene die van het plegen van een van de
misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of een gewoonte maakt.
Artikel
261 (belediging)
1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door
telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid
te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen,
verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan
de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan
smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft
gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen
aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de
telastlegging eiste.
Artikel
262 (laster)
1. Hij die het misdrijf van smaad of smaadschrift pleegt, wetende dat het
te last gelegde feit in strijd met de waarheid is, wordt, als schuldig aan
laster, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
van de vierde categorie.
2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1° en 2°, vermelde
rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 263 [Vervallen per 26-04-1978]
Artikel 264 [Vervallen per 26-04-1978]
Artikel
265 (bewijsbepaing)
1. Indien de beledigde aan het te last gelegde feit bij rechterlijk
gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard, is veroordeling wegens laster
uitgesloten.
2. Indien hij van het te last gelegde feit bij rechterlijk gewijsde
onherroepelijk is vrijgesproken, wordt dat gewijsde als volkomen bewijs van de
onwaarheid van het feit aangemerkt.
3. Indien tegen de beledigde wegens het hem te last gelegde feit een
strafvervolging is aangevangen, wordt de vervolging wegens laster geschorst
totdat bij gewijsde onherroepelijk over het te last gelegde feit is beslist.
Artikel
266 (eenvoudige belediging)
1. Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of
smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of
afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door
feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of
afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
2. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe
strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die
er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die
strekking voortvloeit.
Artikel
267 (belediging bijzondere
instellingen, functionarissen)
De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde
gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging
wordt aangedaan aan:
1°. het openbaar gezag, een
openbaar lichaam of een openbare instelling;
2°. een ambtenaar gedurende of ter
zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3°. het hoofd of een lid van de
regering van een bevriende staat.
Artikel
268 (lasterlijke aanklacht)
1. Hij die opzettelijk tegen een bepaald persoon bij de overheid een valse
klacht of aangifte schriftelijk inlevert of in schrift doet brengen, waardoor
de eer of goede naam van die persoon wordt aangerand, wordt, als schuldig aan
lasterlijke aanklacht, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren
of geldboete van de vierde categorie.
2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1° en 2°, vermelde
rechten kan worden uitgesproken.
Artikel
269 (belediging is klachtdelict)
Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op
klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen
voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°.
Artikel
270 (smaad, smaadschrift jegens
overledene)
1. Hij die ten aanzien van een overledene een feit pleegt dat, ware deze
nog in leven, als smaadschrift of smaad zou zijn gekenmerkt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
2. Dit misdrijf wordt niet vervolgd dan op klacht hetzij van een der
bloedverwanten of aangehuwden van de overledene in de rechte linie of zijlinie
tot de tweede graad, hetzij van zijn echtgenoot.
Artikel
271 (openbaarmaking beledigend
geschrift)
1. Hij die een geschrift of afbeelding van beledigende of voor een
overledene smadelijke inhoud verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of,
om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad
heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de
inhoud van het geschrift of de afbeelding van zodanige aard is, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of
een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk
ten gehore brengt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in
zijn beroep begaat en er tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee
jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening
van dat beroep worden ontzet.
4. De misdrijven worden niet vervolgd dan op klacht van de in artikel 269
en het tweede lid van artikel 270 aangewezen personen, behalve in de gevallen
voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°.
Artikel
272 (schending ambts-, beroepsgeheim)
1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden
dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van
vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie.
2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het
slechts vervolgd op diens klacht.
Artikel 273
(schending bedrijfsgeheim)
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk
1°. aangaande een onderneming van
handel, nijverheid of dienstverlening bij welke hij werkzaam is of is geweest,
bijzonderheden waarvan hem geheimhouding is opgelegd, bekend gemaakt of
2°. gegevens die door misdrijf
zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van een onderneming van handel,
nijverheid of dienstverlening en die betrekking hebben op deze onderneming,
bekend maakt of uit winstbejag gebruikt, indien deze gegevens ten tijde van de
bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend waren en daaruit enig nadeel
kan ontstaan.
2. Niet strafbaar is hij die te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat
het algemeen belang de bekendmaking vereiste.
3. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van het bestuur van de
onderneming.